Begin juli stelde de minister van Veiligheid en Justitie dat een goede samenwerking buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) en de politie cruciaal is voor het effectieve toezicht en handhaving in de openbare ruimte. De vakgroep BOA ACP stelde daarop dat het vooral belangrijk is dat er duidelijke spelregels en grenzen moeten worden bepaald, om zo effectief te kunnen samenwerken. De vakgroep werd nog eens in haar standpunt bevestigd door de uitkomsten van een onderzoek naar een pilot rond de inzet van boa’s bij winkeldiefstal.
Een effectieve samenwerking tussen boa’s en politie is in het belang van burgers en alle partijen binnen het veiligheidsdomein. Dit wordt ook duidelijk uit de resultaten van een pilot rond de inzet van buitengewoon opsporingsambtenaren bij winkeldiefstal. Onder andere de gemeenten Roermond en Vlaardingen deden aan het onderzoek mee. De uitkomsten laten zien dat de inzet van boa’s bij winkeldiefstal de politie meer in plaats van minder werk oplevert. De belangrijkste reden voor deze veronderstelling is dat boa’s slechts kunnen worden ingezet bij een eenvoudige winkeldiefstal. Bij niet-eenvoudige diefstallen moet de politie ter plaatse komen. De vraag wat die definitie ‘eenvoudige winkeldiefstal’ precies inhoudt zorgt ook voor discussie.
Standpunt vakgroep
Boa vakgroepvoorzitter Wiep van der Pal: “Politie en winkeliers zijn over het algemeen tevreden over de inzet van boa’s. Het is vooral de uitdaging om processen beter op elkaar te laten aansluiten en efficiënt informatie met elkaar uit te wisselen met een goede vormgeving van de operationele regie. Vanuit de vakgroep pleiten we dan ook voor heldere afspraken. Wederzijds respect voor rollen en taken is daarin onmisbaar, dat zal de veiligheid van burgers ten goede komen.”